maandag 17 mei 2010

Mijn verhaal

Zondag hadden we zondagschool. Eén van onze jongens van 15, een lieve zachtaardige jongen, die zeer gemotiveerd is om de Bijbel te kennen, en God te dienen, kwam strompelend binnen. Er zaten nog 3 kogels in zijn lichaam, vertelde hij. Twee in zijn rug en één in zijn been. Die moesten er maandag in de kliniek worden uitgesneden. Zijn enige kommentaar was: ik was niet snel genoeg om me te verstoppen.

De les in de zondagschoolboek voor deze ochtend was: being compassionate. Help mensen die in nood zijn. Houd niet alleen van de mensen die je goed gezind zijn, maar ook van je vijanden.
Wat heb je dan als zondagschoolteacher de wijsheid van de Heilige Geest nodig om de les goed over te brengen.
Het raakte me diep dat deze jonge kinderen al op zo’n jonge leeftijd zulke volwassen lessen moeten leren, en  ze moeten toepassen in hun eigen leven.
Maar wat zal God ze zegenen, als ze hun hart ook nu willen richten op Hem, in plaats van op wraak.
En God heeft een plan met deze jongen, nu hij op zo’n wonderlijke wijze gespaard is gebleven, en God het heeft verhoed dat de kogels geen essentiele organen hebben geraakt!

Onderstaand verhaal vertelt wat er gebeurd is vorige week maandag. Het verhaal is fictief, maar alle elementen die ik heb gebruikt, zijn waargebeurde verhalen die ik heb gehoord van de mensen die het zelf hebben meegemaakt.
………………………………………………………………………………………………….


Ze kwamen 10 minuten voordat de bel zou klinken van de pauze van 3 uur……

Ik stond op dat moment buiten aan de rand van mijn dorp. Aan het kijken naar de kinderen aan de andere kant van het hek. Daar is het dorp van de witten mensen. De kinderen waren op het plein van hun school aan het spelen. Ze hadden gymles. Ik vond het al vreemd dat ze halverwege de les naar binnen gingen. Normaal hoor ik altijd de bel, en dan pas gaan ze weer naar binnen. Maar nu zag ik dat er een mevrouw naar de lerares liep, ze even met elkaar stonden te praten, en daarna nam de lerares de kinderen mee naar binnen. Ik begreep er niks van. Maar toen zag ik alle volwassen mensen van de school naar buiten komen. Ze stonden op de veranda, en wezen naar de heuvelrug, aan de andere kant van de school. Wat zouden ze daar zien?
En toen zag ik ze ook. De mannen met geweren over hun schouders, ik denk ongeveer 15, die zich hadden verscholen in de bush, en langzaam, bijna onzichtbaar, dichterbij mijn dorp slopen!
Mijn hart stond stil. Flitsen van vorig jaar kwamen in mijn gedachten. De plundering, al het schieten. Vorig jaar hebben ze mijn opa doodgeschoten. En mijn vader hebben ze ook te pakken gehad. Ze hebben wel honderd kleine kogeltjes in zijn lichaam geschoten. Eentje is in zijn oog terecht gekomen. Hij is nu blind aan dat oog. En nog steeds komen er af en toe kogeltjes uit zijn lichaam. Laatst kreeg hij opeens een wond achter zijn oor. En toen hij naar de kliniek geweest was in het dorp van de witte mensen, kwam hij terug met weer een kogeltje. Die had nog de hele tijd in zijn lichaam achter zijn oor gezeten, en was er nu uitgewerkt. Hij verzamelt ze in een potje op de plank in de keuken. Het had mijn moeder en vader wel 5 maanden gekost voordat ze ons huis weer een beetje op orde hadden, en we ons weer een beetje veilig voelden.
Ik zag ondertussen dat de mannen heel dichtbij gekomen waren. Ik herkende de voorste man. De meest ruige. Dat was Rapick. Hij was de vorige keer ook de aanvoerder van de groep. Hij helpt mijn oom om ons bang te maken. Daardoor hoopt hij dat we naar hem gaan luisteren en dat hij de baas over ons kan zijn.
Mijn oom is vroeger geadopteerd door mijn opa en oma. Hij heeft altijd het gevoel gehad dat hij niet echt bij ons dorp en familie hoort. Dat vertelde mijn vader aan mij een tijd geleden. Daarom wil hij nu heel graag de leider van de familie en van ons dorp zijn. In ons dorp wonen allemaal ooms en tantes van mij. Mijn oom, Namus, wil alle grond hebben van mijn andere ooms en tantes, en wil de baas zijn van ons. Hij wil ons zeggen wat we moeten doen. Mijn oom is gemeen. Een tijdje geleden was hij naar de tuin van een van mijn tantes gelopen, omdat hij had gezien dat ze daar aan het werk was. Samen met mijn nichtje was ze de bonen aan het plukken. Hij had toen zomaar, zonder reden, mijn tante en nichtje in elkaar geslagen. Ze waren gevlucht, en hadden zich verstopt in het hoge gras in de bush.
In de avond was mijn oom ongerust geworden, omdat ze nog niet thuis waren. Hij kent Namus goed, en was bang dat hij hen vermoord had. Hij is toen met mijn andere oom naar de tuin gegaan. Maar daar waren ze niet. Hij heeft toen haar naam geroepen, en toen was mijn tante dapper genoeg om uit de bush te komen. Ze had haar hele rug open, en mijn nichtje had een blauw oog, en haar benen waren vol met bloed. Mijn oom heeft toen gelijk de politie gebeld. Maar die heeft er niks aan gedaan. Ik begrijp nooit waarom die ons niet helpen.

De mannen met geweren waren ondertussen zo dichtbij gekomen, dat ik naar huis ben gerend. Ik riep mijn vader, maar die was niet thuis. Mijn moeder was er ook niet. Die was met mijn kleine zusje naar de kliniek. Mijn zusje is al weken aan het hoesten, en mijn moeder wilde even weten of ze medicijnen moest gaan slikken. Toen ben ik naar het huis van mijn oom gerend. Ik schreeuwde: “Ze komen er weer aan, ze komen er weer aan!!!” Mijn oom kwam gelijk uit zijn huis gerend. Ik had zijn gezicht nog nooit zo verwrongen gezien, zo vol schrik en boosheid tegelijk. Hij greep me bij mijn arm, duwde me naar binnen.  In de schemering van het vuur dat in het huisje brandde zag ik dat mijn tante en mijn neefje ook binnen waren. Mijn neefje begon te huilen van schrik.
Mijn oom greep zijn pijl en boog die om de hoek van de ingang stonden. Net toen ik binnen was, hoorde ik de eerste schoten al. Mijn oom kwam weer binnen gerend, en greep zijn zoontje en mij bij onze arm. Hij schreeuwde tegen mijn tante dat ze mee moest komen. Met elkaar renden we het huis uit, de bush in. Vlak achter het huis van mijn oom is het oerwoud, vol met bomen en hoog gras. We renden een stuk het oerwoud in. Daar verstopte mijn oom ons in het hoge gras. Mijn neefje huilde nog steeds. Hij was zo geschrokken van zijn boze vader, en zijn bange moeder. Mijn tante stopte snel haar borst in zijn mondje. Want als hij zo zou huilen, zou hij onze schuilplek verraden, en dan zouden ze ons vinden en doodschieten. Net zoals mijn opa vorig jaar. O, wat was ik bang. Ik voelde mijn benen tegen elkaar trillen. Toen rende mijn oom weer terug. Nog steeds had hij de pijl en boog in zijn hand. Toen hij uit het zicht verdwenen was, begon mijn tante te huilen. Ze prevelde zachtjes voor zich uit met gesloten ogen. Ik hoorde dat ze aan het bidden was. Ze vroeg God om bescherming.

Na een tijdje viel mijn neefje in slaap. Mijn tante was nog steeds aan het bidden.
Ik wilde eigenlijk wel weten wat er gebeurde in mijn dorp!
Ik keek nog even naar mijn tante. Nog steeds had ze haar ogen dicht. Heel zachtjes sloop ik uit onze schuilplaats. Op handen en voeten, zonder geluid te maken, kroop ik terug naar de bosrand. Ik had vroeger van mijn opa geleerd hoe ik kon lopen zonder ook maar één geluidje te maken. Opa had me zo geleerd om op vogels en op wilde varkens te jagen. Maar nu was opa er niet meer. Maar ik zou laten zien, dat ik het goed geleerd had! En dus deed ik net of opa naar mij stond te kijken, en deed mijn uiterste best om zonder geluid bij de bosrand te komen. Ja, gelukt, opa zou trots op me geweest zijn!

Mijn opa had ook verteld over vroeger, dat ze toen ook wel eens hele dorpen hadden verwoest. En dat alle mannen dan werden doodgemaakt. Koppensnellerij noemde hij dat. Maar de regering had nu gezegd dat dat niet meer mocht. Maar dit was bijna hetzelfde. Vorig jaar was ook het hele dorp verwoest, en waren er wel 14 mannen vermoord.

Ik maakte een open plek tussen het olifantsgras, en kon precies het huis van mijn oom zien.
Overal hoorde ik schoten. Soms wel 5 of 6 tegelijk. Ik voelde dat ik overal kippenvel had. O God, help ons.

Toen zag ik een man komen! Hij had zijn geweer op zijn schouder. Zijn vinger al aan de trekker. Mijn oom stond in de deuropening. Hij had zijn pijl en boog in de aanslag. Ik zag de grimmige blik in de ogen van mijn oom en herinnerde me zijn woorden vorig jaar: nooit zal ik zomaar mijn huis, mijn vrouw en kinderen prijsgeven aan deze brute moordenaars.
Mijn hart stond stil. Ijskoude rillingen liepen over mijn rug.
Langzaam kwam de man dichterbij. Mijn oom stond fier rechtop in de deuropening. En toen gebeurde alles razendsnel. Ik hoorde een schot. De man met het geweer had gevuurd. Ik zag mijn oom inelkaar duiken. De kogel floot net over zijn hoofd.
Mijn oom gooide zijn pijl en boog weg. Wat kan een pijl en boog ook doen tegen iemand met een geweer! Als een varken, op handen en voeten, kroop hij tot achter zijn huis, dekking zoekend voor de man met het geweer. Ik hoorde het harde lachen van de man. Mijn oom kroop zo vlug als hij kon naar de bosrand. Hij kwam mij voorbij gekropen, maar ging niet naar de plek van mijn tante en neefje. Dat was slim van hem, vond ik. Voor hetzelfde geld kwam de man met het geweer nog achter hem aan, en dan zou hij zijn eigen vrouw en kind en mij verraden hebben. Mijn oom dacht natuurlijk dat ik nog steeds in die schuilplaats zat!
Mijn oom verstopte zich vlak bij mij. En wachtte af. Ik kon hem nog net zien zitten. Zijn t-shirt was kapotgegaan van de takken in de bush. Ik zag het zweet van zijn voorhoofd lopen. Heel stil wachtte ik af wat er ging gebeuren. Ik keek naar het huis van mijn oom en zag dat de man met het geweer niet achter mijn oom aangegaan was. Hij was het huis ingegaan. Toen zag ik hem weer het huis uitkomen. Hij had een tas bij zich met allemaal waardevolle spullen. Het suikerkommetje van mijn tante, de bushknive van mijn oom. De radio, die mijn oom had gekregen van mijn opa, om naar de zender te luisteren waar ze allemaal verhalen over het geloof op vertelden. En nog een paar boeken. Deze tas legde de man een eind van het huis. Toen kwam hij terug. Ik zag dat hij zijn geweer van zijn schouder nam. Hij draaide het geweer om in zijn handen. Toen zag ik dat hij de afwas begon stuk te slaan. Mijn tante had alle potten en schalen buiten in de zon te drogen gelegd. En nu sloeg de man alles stuk met de kolf van zijn geweer! Ik zag hem naar binnen gaan, en hoorde ook daar het lawaai van spullen die werden stukgeslagen. Van angst kroop ik een stukje naar achteren. Maar nu had ik er niet opgelet om het zachtjes te doen. Direct hoorde ik geritsel vanuit de plek waar mijn oom verscholen zat. Ik draaide me om, en zag dat mijn oom opgesprongen was, zijn vuisten gebald, klaar om iemand aan te vliegen. Toen zag mijn oom dat ik het was. Vol boosheid vroeg hij wat ik hier deed. Ik zei niks, mijn tanden klapperden tegen elkaar. Ik kon niet eens praten. Mijn oom duwde me naar beneden, en tegen elkaar aangedrukt keken we naar het huis van mijn oom. De man kwam weer naar buiten.
Hij liep naar de bosrand! Zou hij ons toch nog achtervolgen?
Maar nee, toen hij vlak bij kwam, greep hij een bundel gras. Dat scheurde hij af. Met een ander stuk gras bond hij het samen. En met die toorts liep hij weer terug naar het huis van mijn oom. Ik hoorde mijn oom kreunen:”neeeeeeh!”. Ook ik wist wat er ging gebeuren. De man zou het gras in het vuur steken, dat binnen in het huis nog steeds brandde. Dan zou hij het bij de wanden houden. Het hele huis zou binnen 3 seconden een vuurbal zijn, en niets zou ervan overblijven. En ja, daar zag ik de eerste vlammen al. Ze aten de muren van het huisje, die gemaakt waren van bladeren van de palmboom, op als een zwerm sprinkhanen een grasland kaalvreet. Binnen enkele seconden is er niks van over.
Ik hoorde een diepe snik. Mijn oom lag op de grond. Gebroken van wanhoop en machteloosheid.

De man met het geweer was weggelopen, met de tas met spullen van mijn oom en tante. Ik keek om me heen, en zag overal rookpluimen de lucht grijs maken. De zware lucht van rokend riet drong in mijn neus. Ik moest hoesten. Van schrik legde mijn oom zijn hand op mijn mond, zodat ik bijna stikte. Mijn oom tilde me toen op, en bracht me naar de schuilplaats. Mijn tante lag op de grond. Ze keek wazig voor zich uit. Ze groette ons niet, ze zei helemaal niks. Ze had de rook in de lucht gezien, en wist wat er was gebeurd. Wist dat het opnieuw was gebeurd! Mijn neefje sliep nog steeds, gelukkig maar.

Mijn oom nam mijn tante bij de hand. Ze schrok van zijn aanraking. Het was net of ze wakker werd. Toen kwam de paniek omhoog. Zo snel ze kon pakte ze mijn neefje op. Ook mijn oom was in paniek. Wat als ze de bush kwamen doorzoeken? Zo snel we konden renden we nu de andere kant op. Naar het huis van de pastor. Daar zouden ze ons niet pakken. Dat zou een veilige plek zijn. Voor de pastor zouden ze wel respect hebben. Ik hoorde de pastor door de luidspreker van het dorp oproepen om rustig te blijven. Hij praatte tegen de meneren met de geweren. Dat ze konden praten, dat ze niet zomaar alles kapot moesten slaan. En dat ze niet de huizen in brand moesten steken. Dat geweld niks oplost, en dat God de mensen van het dorp zou beschermen en hun daden zou straffen, als ze geen vergeving zouden vragen aan God. Wat dapper van de pastor, om dat te doen!!

We renden naar zijn huis. Daar waren al een heleboel mensen bij elkaar. Meest vrouwen en kinderen. Vorig jaar waren de mannen niet bij het huis van de pastor geweest. Dus dat zouden ze nu misschien ook niet doen! De vrouw van de pastor was er ook. Ze probeerde iedereen gerust te stellen. Maar nog voordat ze uitgepraat was, kwamen er drie mannen aan. Ze drongen het huis binnen. De pastorsvrouw probeerde hen tegen te houden door te zeggen dat ze de pastorsvrouw was. Maar de mannen lachten, ze hadden geen respect voor de pastor. Ze  sloegen haar zomaar midden in het gezicht.  De vrouwen begonnen te gillen. De mannen sloegen om zich heen, en zeiden dat we moesten rennen. Ze gooiden de deur open en we renden naar buiten. Vlak bij de deur kreeg ik een klap in mijn gezicht van de man die daar stond te kijken en te lachen. Bloed droop uit mijn neus toen ik in paniek het huis uitrende.
Ik rende zo hard als ik kon.

Vanuit mijn ooghoeken zag ik mijn neef op me afrennen. Aan de andere kant zag ik een man zijn geweer opheffen…. Hij richtte de loop op mijn neef…. Nog even en hij zou hem neerschieten. Ik was er van overtuigd.
Wat ik toen zag, kon ik bijna niet geloven. Het zal als een getuigenis in mijn geheugen gegrift staan voor de rest van mijn leven. Ik zag mijn nicht uit het hoge gras tevoorschijn komen. Ze was zijn grote zus. Ze had ook gezien wat er gebeurde. Zonder zich te bedenken rende ze naar mijn neef toe. Toen ze hem had bereikt, rende ze met hem mee, ervoor wakende dat ze tussen hem en de man met het geweer in bleef rennen. Op die manier beschermde ze haar broertje met een alles opofferende liefde.
Even zag ik de man aarzelen. Toen bracht hij zijn geweer naar de grond.
Ongelooflijk wat ze voor hem heeft gedaan! Ze had zijn leven gered! En God had de liefde van mijn nicht gezegend.

Toen hoorde ik gillen. Ijzingwekkend gegil kwam van de andere kant van ons dorp. Nee, dat was niet van een mens. Ze waren zelfs onze varkens aan het slachten!! Dat betekende dat we straks helemaal geen vlees meer hadden. Dat al het werk van het vetmesten voor niks was geweest.

Ik rende verder, richting het hek van het dorp van de witte mensen. De andere mannen met geweren waren nu aan de andere kant van ons dorp, aan de andere kant van de heuvel. De weg was vrij om naar de witte mensen te vluchten. Die zouden ons zeker helpen! Ik zag allemaal vrouwen en kinderen en mannen rennen. Overal zag ik huizen in brand staan. Overal renden mensen. En van de andere kant van de heuvel hoorde ik schoten, zoveel, dat ze niet meer te tellen waren. Ik zag een meisje dat ook in haar gezicht geslagen was. Haar tanden waren kapot. Haar moeder probeerde haar te helpen om te vluchten, maar ze was zelf ook bont en blauw geslagen.

We renden dwars door de rivier, die tussen ons dorp en het zendelingendorp in stroomt. Met elkaar kropen we over het hek. Ik zag de witte mensen in hun dorp kijken naar wat er gebeurde. Toen we allemaal door de rivier kwamen deinsden ze terug. De schrik en angst was ook op hun gezicht te lezen. Met elkaar klommen we over het hek. Hier zouden we veilig zijn. Zo snel we konden vroegen we hulp en werden we binnen gelaten in de huizen van de witte mensen. De deuren en ramen werden op slot gedaan en de gordijnen werden gesloten. Bibberend zaten we te wachten. We hoorden de sirene gaan: dat was het alarm, dat ieder gezin van de zendelingen binnen moest blijven en deuren en ramen moest sluiten.

Met klapperende tanden zat ik in het huis van een Amerikaans echtpaar. Ik was onderweg mijn oom en tante kwijtgeraakt. Er waren nog een paar andere tantes van mij in hetzelfde huis. Ze huilden zo erg, dat ik er misselijk van werd. Ze waren hun kinderen kwijtgeraakt onderweg. Ze wisten niet waar ze waren.
Een van mijn tantes wilde gaan zoeken. Ze liep naar de deur en wilde naar buiten gaan. Op het moment dat ze de deur opende, kwam de witte man er aan gerend. Snel deed hij de deur dicht. Maar in die ene seconde had ik gezien wat er buiten gebeurde: er waren mannen met pijl en boog om het huis aan het rennen. Ze waren dus zelfs in het centrum van het dorp van de witte mensen gekomen!! Hoe durfden ze.
Toen kwam er een man met een geweer naar ons huis! Ik zag de witte man opstaan en zonder na te denken deed de witte man de deur open. Vol zekerheid liep hij op de man met het geweer af en vertelde hem te vertrekken uit het dorp.
De man met het geweer deinsde terug. De witte man bleef rustig staan. Zijn hand opgeheven, zijn vinger wees naar de uitgang van het dorp. Nog een keer hoorde ik hem zeggen: “Ga!”
De man met het geweer rende toen weg. De witte man kwam binnen. Hij liep naar zijn vrouw, die gespannen in de kamer had staan wachten. “Dat was de kracht van de Heilige Geest”, zei hij. “Dat zou ik nooit uit mezelf hebben gedurfd.”

En toen werd het stil buiten. Heel stil.  Binnen zaten de mensen bij elkaar, en de witte man was aan het bidden. Stiekem gluurde ik door het gordijn. Ik zag niks. Alles was uitgestorven. Alleen de lucht was donkergrijs van de rook.
We kregen eten van de witte mensen. En die nacht mochten we er slapen. We mochten nog steeds niet naar buiten, en de hele avond werden de ramen en gordijnen dichtgehouden.

En toen was het de volgende morgen. Ik had niet goed geslapen. Ik zag steeds weer mijn oom in de opening van zijn huisje staan, en de man die maar dichterbij kwam. En schoot. En ik zag steeds weer de beelden van de brandende huizen, en van het bloed op het gezicht van het meisje met de stukgeslagen tanden.
Al heel vroeg vroeg mijn tante aan de witte man of ze alstublieft naar buiten mocht, om haar 3 kindertjes te gaan zoeken. Misschien waren ze ergens bij andere witte mensen, maar het kon ook zijn dat ze nog in de bush waren, of nog erger, dat ze waren geschoten. Het maakte de mannen echt niet uit op wie ze schoten. De witte man zei dat het goed was. Als ze maar goed bleef opletten, en goed om zich heen kijken of ze nog ergens mannen met geweren verstopt zag zitten. Een uur later werd er op de deur geklopt. Er stond een witte man die vertelde dat iedereen die gevlucht was uit mijn dorp naar het basketbalveld moest komen. Daar konden we ontbijt krijgen, en kregen we te horen wat er verder ging gebeuren.
Toen ik aankwam zag ik dat er wel honderd andere mensen uit mijn dorp waren. Ik zag gelukkig ook mijn oom en tante en neefje. Ik huilde van opluchting, toen ik bij hen ging staan.

Er kwamen mensen met hele grote pannen vol met donuts. Dat deelden ze uit. En dat was mijn ontbijt. Ook kregen we thee. En er waren mensen die allemaal kleren hadden verzameld. Ik werd geroepen bij de kinderen tot 10 jaar. Ik moest wat kleren passen en mocht 2 t-shirts en een shirt met lange mouwen en een korte broek meenemen. Even snapte ik niet waarom, maar toen bedacht ik, dat mijn huis misschien ook was afgebrand, en dat ik dus eigenlijk helemaal geen kleren meer had, alleen die ik aan had gehad toen het gebeurde! Plotseling wilde ik heel graag terug naar mijn dorp, kijken wat er van ons huis over was. Ik had nog steeds niet mijn papa en mama ontdekt, dus ik bleef maar dicht bij mijn oom. Hij drukte me even tegen zich aan. Zouden mijn papa en mama eigenlijk nog wel leven, vroeg ik me plotseling met een schok af? Mijn mama vast wel, die was hier in het dorp geweest. Maar mijn papa dan? Ik merkte dat ik huilde, en mijn oom vroeg wat er was. “Weet u ook of mijn papa nog leeft?”
Mijn oom keek voor zich uit en zei niets. Toen haalde hij met een zucht zijn schouders op. “Geen idee, mijn jongen. Ik heb hem nog niet gezien. God weet waar hij is.”

Nadat het ontbijt op was vroeg mijn oom of ik met hem mee ging naar het dorp. Ja, dat wilde ik. Ik wilde naar mijn huis. Kijken of mijn boek er nog was dat ik van opa had gekregen. Over sporen van wilde dieren. Opa had het een keer van een witte zendeling gekregen. Er stonden heel veel plaatjes in, en ik vond het altijd erg leuk om te kijken of ik de afbeeldingen van de afdrukken ook kon terug vinden in de modder. Ik nam mijn bundeltje nieuwe kleren onder mijn arm en gaf mijn oom een hand.
Zo liepen we richting ons dorp. Mijn tante en neefje waren nog op het basketbalveld.
Onderweg keek mijn oom voortdurend om zich heen. Ook de andere mannen, ik denk ongeveer 20, die ook teruggingen naar hun dorp, keken steeds of ze ook de mannen met geweren zagen. Maar ze waren weg.

Toen we halverwege waren zagen we een groepje mannen uit de bosjes komen. Ik herkende mijn neven en rende naar ze toe. In hun midden droegen ze mijn oudste neef. Ze hadden een soort brancard gemaakt van bladeren en takken, en mijn neef lag op de brancard. Hij had een grote wond op zijn bovenbeen. Zijn broek was stuk en vol bloed. Mijn andere neef vertelde dat ze de hele nacht zich hadden vestopt in de bush, en dat mijn neef niet kon lopen. Hij had koorts en lag te ijlen op de brancard. Ze wilden hem snel naar de kliniek brengen. Ik hoorde van hen dat er nog 3 andere jongens waren gewond geraakt, maar dat er niemand was doodgeschoten. Niemand doodgeschoten? Dat betekende ook dat mijn vader nog leefde!! Juichend rende ik vooruit, terwijl ik maar niet kon ophouden met zingen: “Mijn papa leeft nog, mijn papa leeft nog!” Ik zou hem vast wel vinden in het bos, of in ons dorp! Ik hoorde mijn oom roepen dat ik op hem wachten moest. Ik stond stil, en keek naar de rookpluimen die nog steeds boven de bomen omhoog kwamen. Ik zag er wel 7!
Mijn oom nam me bij de hand, en samen liepen we ons dorp in. Nou ja, dorp. Dit was mijn dorp niet meer. Alles, maar dan ook alles was kapot geslagen. En nergens was nog een heel huis te herkennen. Zelfs de kerk hadden ze in de fik gestoken. Overal waren smeulende puinhopen. Nergens was er meer een hond of varken te zien. Mijn oom liep met me mee naar mijn huis. Ook daar was niks meer van over. Het dak was naar beneden gevallen, en alles smeulde nog van het vuur. Ontzet keek ik naar wat eens mijn veilige huis was geweest. Ik schoof voorzichtig de smeulende resten van het dak weg en keek waar mijn slaapmat normaal lag. En waar mijn kleren normaal lagen. Er was niets meer van te zien. Alleen maar zwart roet. Op de plek van de keuken zag ik scherven van kapotgeslagen borden en bekers. En ook de tafel van helemaal weggebrand. Zou ik opa’s boek nog vinden? Ik keek verder tussen de resten. Wacht eens, daar voelde ik iets hards. Op de plek waar de tafel had gestaan. Ik schoof de resten van de as opzij, en vond inderdaad een boek. Maar het was niet het boek van mijn opa. Ik hield in mijn handen een boek, dat bijna niet was aangeraakt door het vuur. Het was nog helemaal gaaf! Dat is gek! Alles was verteerd door het vuur, maar van het boek was alleen de kaft een beetje zwart door de as die erop gedwarreld was. Ik rook eraan. Wat vreemd. Ik rook zelfs geen rooklucht. Toen bekeek ik het nog eens goed. Ik zag dat het de Bijbel van mijn vader was. Ik liep met de Bijbel terug naar mijn oom, die ondertussen naar de plek van zijn eigen huis was gelopen en aan het zoeken was naar overgebleven spullen. 
Ook hij had een Bijbel in zijn hand, nog helemaal gaaf, als enige overgebleven tussen alle verbrandde spullen.

………………………..  Gods hand was toch aanwezig geweest…………. …………………

En nu leef ik in een huisje in het dorp van de witte mensen. Nadat ik de Bijbel had gevonden heb ik hem meegenomen, en samen met mijn oom ben ik teruggelopen naar het dorp van de zendelingen. Mijn oom had zijn Bijbel ook meegenomen, en aan iedereen laten zien die hij tegenkwam. Hij was zo blij! God had hen niet in de steek gelaten, riep hij tegen iedereen. Sommige mensen waren blij, andere mensen waren boos op hem toen ze hem zo hoorden praten.
Weer terug op het basketveld hebben we eten gekregen van de zendelingen. Net toen ik wat rijst in mijn mond wilde stoppen, zag ik mijn vader aankomen. Ik schreeuwde het uit. Mijn bord met rijst viel op de grond, toen ik opsprong en naar hem toerende. Mijn vader was zo blij dat hij me zag, dat hij me opving en hoog in de lucht gooide. Hij vertelde dat mijn moeder al in het huisje was, waar we kunnen blijven slapen tot hij en mijn ooms onze huizen weer hebben opgebouwd. Ik ben verdrietig en bang, maar ook heel erg blij dat mijn papa en mama en zusje nog leven. Ik hoop dat deze mannen nooooit weer terugkomen! En ik denk dat ik ook  tegen iedereen ga zeggen, dat God ons nooit in de steek laat, hoe erg onze omstandigheden ook zijn.